Hoofdstuk 3 - Paragrafen

3.10 Arbeidscapaciteit

3.10.2 Totaalbeeld arbeidskosten

Hieronder staan de totale arbeidskosten van 2022 weergegeven gesplitst in loonkosten formatie, detacheringen, loonkosten welke gedekt zijn uit materiële middelen en kosten die gemaakt zijn voor inhuur externen.

Tabel 1. Totaalbeeld arbeidskosten 2022

Bedragen x € 1 mln.

Type budget

Primaire begroting 2022

Bijgesteld budget 2022

Realisatie 2022

Verschil 2022

 A. Loonkosten formatie  

             87,5

             92,2

            92,3

             -0,1

 B. Loonkosten voor medewerkers gedekt uit materiële budgetten 

               3,7

               7,4

              9,6

             -2,2

 C. Kosten voor inhuur externen 

             19,4

             13,4

            14,0

             -0,6

 -ten laste van exploitatie 

            12,0

               7,7

           12,0

             -4,3

 -ten laste van investeringsbudgetten  

              7,4

               5,7

             2,0

              3,7

 D. Detacheringen 

             -0,5

              0,5

 Totaal arbeidskosten 

           110,6

           113,0

          115,4

             -2,4

 
A. Loonkosten voor onze formatie
Het formatiebudget bestaat uit vaste en variabele loonkosten en andere kosten die te maken hebben met personeel. Vaste loonkosten zijn de reguliere beloningen volgens de salarisschaal en vaste toelagen voor bijvoorbeeld woon-werkverkeer of vaste onkostenvergoedingen. Variabele loonkosten hebben betrekking op betalingen met een incidenteel karakter, zoals overwerkkosten, toelagen onregelmatigheid en reis- en verblijfkosten. In de andere kosten die te maken hebben met personeel zijn begrepen de opleidingen die niet van het persoonlijk opleidingsbudget afgaan, kosten voor arbobegeleiding en teamgerelateerde kosten.

B. Loonkosten voor medewerkers in onze dienst die worden gedekt vanuit materiële budgetten
Bij dit onderdeel gaat het om de medewerkers in onze dienst, van wie de loonkosten worden gedekt uit materiële budgetten (inclusief investeringskredieten). Hierbij gaat het vaak om capaciteitsinzet als onderdeel van (extra) beschikbaar gestelde middelen voor intensivering van beleid en/of de realisatie van investeringsprojecten.

C. Kosten voor de inhuur van externen
De omvang van de inhuur is een managementkeuze op grond van een aantal criteria die zijn vastgelegd in het ‘Onderhandelaarsakkoord cao provincies 2019-2020’. Daarin is over externe flexibiliteit het volgende opgenomen:
“Het uitgangspunt van strategisch personeelsbeleid is continue optimale benutting van medewerkers in dienst van de organisatie. Toch kunnen er in de organisatie van het werk redenen zijn die (ondanks dit uitgangspunt) redelijkerwijs leiden tot de conclusie dat het werk moet worden uitgevoerd door externe medewerkers. Externe inhuur wordt beperkt tot:

  • Vervanging bij piek & ziek & chique;
  • Nieuw werk ter overbrugging in combinatie met het overdragen aan en inwerken van medewerkers (‘meester-leerling-gezel’);
  • Structureel werk dat gaat verdwijnen;
  • Evident tijdelijk werk (klussen, projecten, externe financiering, investeringsprogramma’s).

Voor langjarige projecten met een duidelijke projectafbakening biedt de cao provincies bovendien de mogelijkheid om gebruik te maken van een aanstelling voor de duur van een project. Langjarige projecten zijn structureel werk als ze langer duren dan 5 jaar.
Projecten die continue terugkeren bij een provincie zijn vaak te kwalificeren als vast werk. Met een goede strategische personeelsplanning is dit inzichtelijk te maken en kan tijdelijk werk op projectbasis beperkt worden tot piek. Op deze manier kunnen provincies opgebouwde kennis en kunde in huis borgen.
Tot slot kunnen zich ook situaties voordoen waarin het provincies niet lukt vacatures voor vast werk in te vullen met eigen medewerkers, omdat er geen geschikte beschikbare kandidaten zijn. Ook in deze bijzondere - uitlegbare en tijdelijke - situaties kan worden gekozen voor externen.”

De geraamde omvang van externen is gebaseerd op een normberekening van 5% van de beschikbare budgetten voor subsidies en materiële lasten en 10% van de geraamde bruto investeringen. Daarvan zijn de bedragen afgetrokken die al bij onderdeel b zijn opgenomen.

Definitie externe inhuur
Wij hanteren de rijksdefinitie voor externe inhuur. Deze luidt: “Externe inhuur is het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van een bij de provincie in dienst zijnde opdrachtgever, door een private organisatie met winstoogmerk, middels het tegen betaling inzetten van personele capaciteit en deskundigheid, waarop door de opdrachtgever mede gestuurd wordt".

In de praktijk gaat het om medewerkers die tijdelijk worden ingehuurd via uitzendbureaus of adviesbureaus en zzp’ers. Deze door het Rijk gebruikte definitie betekent dat uitbesteding niet tot externe inhuur wordt gerekend. Een kenmerkend verschil met externe inhuur is dat bij uitbesteding een product wordt opgeleverd waarbij de opdrachtgever niet stuurt op de wijze waarop het product tot stand komt of op de capaciteit die daarvoor wordt ingezet. Denk hierbij aan schoonmakers, bedrijfsartsen, accountants en externe adviseurs die een onderzoeksrapport opleveren. Ook stagiaires en trainees en medewerkers die vanuit een andere organisatie bij ons gedetacheerd zijn, rekenen we niet tot de externe inhuur.

D. Kosten van detacheringen en opbrengsten uit detacheringen en UWV
Vanuit arbeidscapaciteit maken we ook gebruik van detacheringen. Aan inkomende detacheringen zijn kosten verbonden. Daarnaast detacheren wij ook medewerkers naar andere (publieke) organisaties, waarvoor we opbrengsten ontvangen. Een andere ontvangstencategorie zijn de uitkeringen die we van het UWV ontvangen voor bijvoorbeeld medewerkers die met zwangerschapsverlof zijn.
Vanwege de grote onzekerheid rondom deze categorie van arbeidskosten en -opbrengsten is hiervoor geen bedrag geraamd.

Deze pagina is gebouwd op 06/15/2023 07:51:47 met de export van 06/15/2023 07:34:16